010-203 60 49

Onlangs plaatste de Heraut een bericht over een fietser die het slachtoffer werd van een verkeersongeval op een rotonde in Berkel en Rodenrijs. De man in kwestie liep flink letsel op. Anette Docter schreef over dit onderwerp een column in dezelfde krant. Zij stelde vast dat ongevallen tussen fietsers en auto’s helaas steeds vaker gebeuren. Zij deed een oproep aan met name snelle fietsers om hun snelheid te matigen. Simpelweg omdat deze verkeersdeelnemers voor automobilisten moeilijk te zien zijn. Zo’n oproep kan natuurlijk nooit kwaad. Voorkomen is immers beter dan genezen. Maar wat zegt de wet als het dan toch gebeurt? Wie draait op voor de schade? En geldt dat ook als er (te) hard werd gefietst? Zo zit het.

Fietsers zijn zogenaamde zwakke verkeersdeelnemers. Dit is bepaald in artikel 185 van de Wegenverkeerswet.

Als fietsers onder de 14 jaar zijn is de bestuurder van de auto altijd aansprakelijk, tenzij er sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid. Daarvan is bijna nooit sprake. Voor autobestuurders is dit nog wel eens lastig te begrijpen als fietsende kinderen bijvoorbeeld zonder te kijken plots de weg oversteken.

Bij fietsers ouder dan 14 jaar wordt wel rekening gehouden met de eventuele eigen schuld bij een ongeval. Deze eigen schuld gaat echter nooit verder dan 50%. Dat betekent dat de bestuurder van de auto altijd de helft van de schade zal moeten vergoeden. Het kan dus zijn dat een automobilist aansprakelijk is voor een schade waaraan hij geen schuld heeft. De aansprakelijkheid voor fietsers van 50% is het maximale risico. Dat wordt door de wetgever gezien als redelijk, omdat een fietser bij een ongeval eerder gewond raakt dan een bestuurder van een auto.

In theorie bestaat nog de mogelijkheid dat de bestuurder van de auto een beroep doet op overmacht. Een beroep daarop slaagt bijna nooit.

De conclusie is dan ook dat een automobilist in bijna alle gevallen aan te spreken is voor het letsel en de schade van de fietser.